Volgers

maandag 20 mei 2019

Les Bienveillantes, de Welwillenden, The Kindly Ones. Wat willen we echt?

13 April 2016, Travel Journal of Tim Jacobs

“Auschwitz was marking. It is almost impossible to imagine the situation at the time. Here’s what I wrote immediately after the visit:

Op een grijze dag bezoek ik Auschwitz. Op voorrand genoeg geïnformeerd om het gros [van het onderwerp] te weten.
Ik kan het niet bevatten.

Niet genoeg inlevingsvermogen? 
Of is deze barbarij van zo een niveau dat men het zich niet kan voorstellen?
Auschwitz I bestaat uit mooie bakstenen gebouwen en faciliteiten.
Details verraden de onbegrijpelijke wrede geschiedenis: galgen,  herdenkingsmonumenten,…
Sommige dingen raken mij meer dan anderen. Gaat mijn drempel hoger liggen?
Want ik voel me nu echt afgestompt. Hetgeen diep doordringd [sic] is de foto van een 17-jarige Pool, die glimlacht en die in ’42 gestorven is. 
Ook het feit dat een [Duitse] officier wat levensmiddelen kreeg als hij een aantal mensen in het achterhoofd schoot.

Het tijdstekort is frustrerend. 
Auschwitz-Birkenau is anders. De ruïnes en de weidsheid vind ik minder confronterend; of is het moeheid?
Het grote monument, de barakken en de crematoria zijn beklijvend. Enkel Jozef Mengele haalt woede en angst terug. 
Het feit dat men op de assen van mensen staat wekt afschuw.
Ik besef in de bus dat ik op een plek heb gestaan die een mijlpaal in de geschiedenis vormt; het op industrieel niveau uitroeien van de medemens. Met die gedachte in mijn hoofd zit ik murw geslagen en moe op de bus op weg naar Krakow.”

Naast het feit dat ik na het opnieuw lezen toch wat grimas omwille van mijn vreselijke schrijfstijl en nogal povere bewoordingen, treft mij de oprechtheid ervan; het roept veel herinneringen terug.
Tijdens Les Bienveillantes, of liever gezegd erna, moest ik terugdenken aan de woorden die ik vlak na mijn bezoek aan Auschwitz had opgeschreven. Een soortgelijk gevoel was opgetreden tijdens de voorstelling: afstomping.
Het valt op hoe vaak mensen in het duistere licht van de Holocaust gewag maken over afstomping. Het lijkt te veel te zijn. Vanaf een bepaald punt zit ons hoofd vol en komt elke prikkel binnen door een dikke wattenwolk. Een menselijke reflex, zou je kunnen zeggen en dat is het natuurlijk ook; constant elke input volledig en intens doorleven zou voor elke mens al een ware marteling zijn, maar wie  dan geconfronteerd  met onnoembaar leed (of de herinnering er aan) zou werkelijk onderworpen worden aan onherstelbare schade.
Les Bienveillantes speelt hier op in vind ik. Het enorm controversiële boek van Jonathan Littell, werd al vanaf de eerste recensies in het slechtste geval een verheerlijking van pornografie, wreedheid en de Holocaust genoemd en in betere gevallen, een afstompend boek dat ons inzichten geeft in de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog en in een verscheurde geest.

De regisseur van de opera, Hèctor Parra, had kunnen kiezen voor een zeer suggestieve, abstracte voorstelling, gericht op het geestelijke aspect. Hij had de huidige tendenzen van het theater kunnen volgen, maar in plaats daarvan koos hij voor een zeer expliciete, excentrieke, fysieke opera. We snappen waarom. Les Bienveillantes de juiste eer betuigen is de essentie; de bedoeling  van de schrijver over te nemen. Het is graven in de pagina’s, de lezerservaring ontleden. Het is die afstomping opzoeken. Dat te veel, dat onnoemelijk leed van een van ’s werelds vreselijkste gebeurtenissen uitpersen en daarmee een voorstelling overgieten. Letterlijk overgieten. De hele voorstelling gaat schuil onder de kak, de kots en lijkvocht. Alle misselijkmakende doembeelden worden 
opgeroepen. Kleine meisjes die in de dampende drek op de muren tekenen, de sensuele secretaresses die de muren op erotische wijze met stront bestrijken, de protagonist (?) die zich laaft, rondwentelt aan de uitwerpselen. De naakte man die uitgemergeld op de voorgrond ligt, de naakte vrouw die geketend, volledig blootgesteld aan de ogen van het publiek, door alle acteurs wordt aangerand en verkracht. Het bloed dat zich vermengt met de drek waarin papieren, rozen, confetti en sigaretten in verdwijnen, verzwolgen door de Maalstroom. Het is veel om aan te zien. De meeste beelden komen onwerkelijk voor. Dan schrik je ook niet meer van een piano die, de pianist incluis, langzaam onder begeleiding van donkere, agressieve tonen in de hoogte verdwijnt. De matricide dringt maar half door en op het einde steken de beelden van de talrijke lijken nog half uit verdoofde brein van de toeschouwer. 
Dit alles wordt afgewisseld met luchtige, krankzinnige, lichte scenes. De protagonist bijt in een redelijk komische scene in Adolf Hitlers neus, maar dat doet de kijker al lang niets meer.
Je wandelt buiten en je herinnert je in feite maar weinig van de voorstelling. Vooral het tweede en derde kwart ervan zijn vaag. Pas veel later, zoals nu, komen de herinneringen bovendrijven.

Is deze voorstelling te rechtvaardigen? Waren mensen echt aan het genieten van de muziek? Waren er mensen die enkel voor de zang waren gekomen? Die met gesloten ogen zat te luisteren?
Dat betwijfel ik. De muziek werd naar achter gedrongen; het verhaal, het podium domineerde de aandacht. Waarom zijn mensen dan vrijwillig naar deze voorstelling gekomen? Ze houden er maar weinig fijne herinneringen aan over. Toch niet omwille van die perverse tremens et fascinans die kijkfiles veroorzaakt of mensen in de afgrond doet kijken? Misschien uit nieuwsgierigheid voor het verhaal. Ze kenden het niet en wisten eigenlijk niet echt waarvoor ze tekenden, of ze kenden het juist wel en wilden zien hoe het het op scene werd gebracht. Dat is mogelijk. Ik behoor -denk ik- wel tot de mensen die het verhaal niet kenden en ach ja, ik had gezegd dat ik kwam en de recensie zei dat het goed was (wat overigens een niet te onderschatten kracht is binnen de kunstwereld). Stront op het podium? Dat wou ik eigenlijk ook wel eens zien. Ik was nieuwsgierig.

Trouwens, ik wil een theorie naar voren schuiven, al heb ik geen idee of ze zich ook in het volle bewustzijn van Littell en Parra bevond. Dit stuk brengt een boodschap. Begrijp me niet verkeerd, het is geen fabeltje van Jean de la Fontaine met een moraal van het verhaal op het eind (dat zou dan ook een zeer foute indruk nalaten op de toeschouwer), maar hoe je het nu draait of keert, de voorstelling brengt een boodschap. De boodschap van kunst is natuurlijk ontdekt en geïnterpreteerd te worden door de lezer, bezoeker, of het publiek. Als Hegel het heeft over de Geest, als Houellebecq zijn trouwe leerling-dichters er aan herinnert dat het hun taak is de boodschappers van de waarheid te zijn, dan heeft ook Littell met zijn werk een boodschap gebracht. Het fijne (of juist niet?) is nu dat die boodschap, zoals gezegd, van alles kan zijn. Ik kan bijvoorbeeld zeggen: 

De voorstelling brengt eindelijk de gruwelen van de Holocaust terug in het debat. Dat is goed. Juist door zo controversieel en expliciet te zijn, is het geschokte publiek eerder geneigd zijn mening te geven. Het is een nieuwe stap in ons verwerkingsproces als verbrand en schuldig Westen.

De voorstelling waarschuwt ons dat wij mensen, hoe hard wij ook staan op onze vrije wil en redelijkheid, volledig manipuleerbaar zijn en in staat kunnen gesteld worden om de meest vreselijke misdaden te begaan zonder ons achteraf schuldig te voelen (cfr. Hannah Arendt, De Banaliteit van het Kwaad). Juist het wrede en de nietsontziende gevoelloosheid van de voorstelling zal blijven hangen.

De voorstelling geeft ons een uniek inzicht in een mogelijk volledig gemartelde en verscheurde ziel. Kijk en voel mee hoe hij de betekenis moet ondergaan van de executies in de Einsatzgruppen, de moord op zijn vader en moeder, zijn liefde voor zijn tweelingzus en de vreselijke ervaringen in onder andere Stalingrad. Zie hoe het goed mis kan gaan. Voel je nietig, mens.

De voorstelling toont hoe je een gruwelijk verhaal kan vermengen met muziek en zoiets banaals als een opera. Vergeet niet dat dit ook kan.


Pin by Andrew Schnieders on German Expressionism | Pinterest



De mens zal altijd proberen in het kunstwerk een boodschap te ontwaren, ook als de kunstenaar er oorspronkelijk een totaal andere in zag. Zien wij nu het Dadaïsme zoals de dadaïsten het zelf zagen?  Het legt in mijn ogen iets fundamenteels bloot in de mens en dus ook in de kunst. Er moet altijd betekenis in blijven zitten, ook al is de betekenis dat er geen betekenis mag of hoeft zijn. De boodschap moet ook niet per se iets doen met de toeschouwer, ook al doet het dat wel vaak (ontroeren, activeren, overtuigen, herinneren, informeren,..). 
Het concept blijft voor eeuwig vervat in het materiële. Zoals mijn groepslid Enak Baeken het zo mooi stelt: we houden niet van nutteloosheid, betekenisloosheid en daarom is kunst maar weinig zonder betekenis. 


Om het voorbeeld van hierboven te hernemen, de voorstelling betekent al deze boodschappen en nog veel meer, maar betekent uiteindelijk ook niets. In het volle bewustzijn dat ik het volledig bij de haren sleep wil ik deze post (en voorgaande redenering) dan toch afsluiten met: Het absolute weten vergt het voltooide nihilisme.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten