Ik vind het een aangenaam idee om vanuit Nietzsche terecht te komen bij Michel Houellebecq, waarvan ik vind ze ergens gemeenschappelijk grond delen.
Laat ik eerst stellen dat ik enorm heb genoten van het essay dat we hebben mogen lezen: Leven, schrijven, lijden • methode (of in het frans: Rester Vivant: methode). Ik kon het cynisch/sarcastische uitdrukkingsvermogen en de fantastische inzichten enorm smaken.
Houellebecq richt zich in dat essay op de dichters en dus op zichzelf. Hij schreef namelijk zelf een reeks poëziebundels. Als we hier iets willen uithalen op vlak van kunstfilosofie zullen we het dus altijd moeten vertalen vanuit de dichtkunst. Tegelijkertijd besef dat ik dat er op deze blog tot nu toe bedroevend weinig is verschenen over de dichtkunst, dus is dit de perfecte gelegenheid.
Houellebecq vertrekt vanuit het lijden. Hij begint met een soort manifest over het lijden. Hij plaats het lijden als een soort oerkracht die ons hele universum orchestreert.
Hou ook in gedachten dat dit alles te interpreteren is als een soort hyperbool, een schertsende (met cynische ondertoon) schijn-serieuze gedachtengang.
Daarna verbindt hij de dichtkunst in de lijn van het lijden. Van dat punt wordt het een echte instructiebundel voor de dichter. Daarbij wordt er vooral gewerkt rond het beeld van de lijdende dichter, een misbegrepen individu, een mislukkeling, een soort ascetische kluizenaar binnen (of net op de rand van) de maatschappij. Feitelijk komt het beeld overeen met een soort modern, donkerder en minder dramatisch, overdreven 18de eeuws romantisch dichtersideaal.
De dichter wordt aangespoord te dansen op de rand van een overstelpend lijden, dat een totale verlamming en dood tot gevolg kan hebben. Hij moet juist genoeg zelfhaat hebben, juist genoeg steun in zijn omgeving, juist lang genoeg leven om iets van gedichten te brengen. Het water moet hem constant aan de lippen staan. Houellebecq stelt dat dan pas waarachtige dichtkunst tot uiting komt.
Hoe ongemeend Houellebecq het ook heeft geschreven, toch herkennen we er zaken in. Het lijden is in de eerste plaats niemand vreemd. Ook het ideaal van de gepijnigde kunstenaar herkennen we wel.
We zouden kunnen refereren naar Picasso (de années bohémiennes in Parijs) en natuurlijk ons lichtend voorbeeld Van Gogh, maar daar hebben we het al genoeg over gehad.
We zagen tijdens de lessen een documentaire over Sam Dillemans (als aanvulling op Nietzsche) en nu zie ik veel ook veel van Houellebecq terugkomen. Ik zal ook proberen via Sam Dillemans de link tussen Nietzsche en de fransman uit te leggen.
Sam Dillemans past redelijk goed in het type van de marginale, ascetische kunstenaar, die zich volledig toespitst op de kunst. Ook al heeft hij al een zekere status bereikt, schijnt hem dat minder te interesseren. Hij verkoopt enkel wanneer hij geld nodig heeft. Hij leeft in een —laten we toch toegeven— zeer armzalig appartement. Afgebladderde muren, overal verf, stinkende sigarettenrook, sommige ruimtes kaal of juist propvol kunstwerken. Het is functioneel, meer niet.
Dillemans is ook zeer zelfbewust en heeft een duidelijke ethiek, vooral zijn bewondering voor Vincent Van Gogh is treffend.
Zien jullie geen gelijkenissen met het “ideaal” van Houellebecq?
Ik wel. Dillemans lijdt, maar roept geen medelijden op. Hij staat sterk in zijn schoenen. Hij bokst, wat zeker getuigt van enige structuur. Hij lijdt, maar hij stelt zich boven dat lijden.
Ik vind zijn lijden op mentaal vlak dan weer een beter voorbeeld. Als we Dillemans bezig horen over zijn wil om te blijven schilderen (zo lang mogelijk leven om iets van het goddelijke over te erven), om iets van de status van Vincent Van Gogh over te erven, voel ik toch pijn:
‘Vincent Van Gogh is een vrouw voor mij, één die ik nooit zal krijgen. Ik huil soms over Vincent van Gogh. […] Als Vincent Van Gogh waanzinnig was, teken ik meteen voor de waanzinnigheid.’
Het is een soort van machteloosheid die hij hier doet uitschijnen. Ook dat is lijden. Elke dag leven, principieel als hij is, met het idee dat hij nooit zal kunnen tippen aan de grote meesters, is een bron van pijn. Nu voel ik toch medelijden, of in elk geval een soort amicaliteit.
Hier kan ik een quote van Houellebecq op toepassen: ‘Als u de anderen een mengeling van angstig medelijden en minachting inboezemt, weet u dat u op de goed weg zit. U kunt gaan schrijven.’ De minachting mag hier gezien worden als een soort neerkijken (‘zo zou ik niet willen leven’). Niet per se een agressieve gedachte dus.
Op Houellebecqs weg van lijden komen wij bij Nietzsches kruispunt van ‘hoogste vluchten’. De Kunstenaar met de absolute ideeën. We stellen ons voor dat wanneer men zich ergens volledig in stort, men op bijna alle andere terreinen verlies lijdt. Men geeft veel op, of smacht naar zaken die niet meer te bereiken zijn. Men kan enkel maar vooruit, dieper de berghelling in. Ik heb het gevoel dat Houellebecq ons, in navolging van Nietzsches ideeën, op de mankementen, of beter gezegd: de consequenties, van die ideeën wijst. De hoogste vlucht beweegt zich door een ijle lucht van lijden en inspanning. Maar ver boven ‘de nevelen van onkennis’ ziet men een prachtige zonsopgang en in het verblindende oranjegele licht ontwaart men de onpeilbare flits van de eeuwigheid.
Ik wil alleen nog wijzen op een ander aspect dat Houellebecq naar voren schuift in verband met de taak van de kunstenaar, en bij uitbreiding de kunstenaar.
“Elke samenleving heeft haar zwakke punten, haar wonden. Leg uw vinger op de wond en druk er hard op. Spit onderwerpen uit waarover niemand wil horen. De achterkant van de façade. Hamer op ziekte, lelijkheid, verval. Spreek over de dood, over vergetelheid. Over afgunst, onverschilligheid, frustratie, liefdeloosheid. Wees abject, dan bent u waarachtig. […] Als u op onhoudbare tegenstrijdigheden uitkomt, zeg het dan. Want uw diepste missie is het graven naar het Ware. U bent de de doodgraver en u bent het kadaver. U bent het lijk van de samenleving. U bent verantwoordelijk voor het lijk van de samenleving. Allen even verantwoordelijk. Kus de aarde, uitschot!."
De dichter/kunstenaar als bode van de Waarheid, of juist de onderzoeker van het Ware, die met zijn kunstwerken de blik van de toeschouwer verruimt en hem de (mankementen van de) maatschappij toont. Daar zit wel iets in niet. Het heeft dan weer bijna iets Hegelachtigs. Misschien toch geen stof des verledens?
Vaak zijn kunstenaars en hun kunst goede indicatoren van hoe een samenleving zich voelt, of geven ze juist een goede out of the box-view van hun eigentijdse leefwereld. Natuurlijk stellen anderen dat bijvoorbeeld poëzie tijdloos is; maar ik denk dat we in de gedichten van pakweg Rainer Maria Rilke toch iets terugvinden van de Belle Epoque. Ik denk dat we dit opnemen in onze denkbeeldige portfolio van wat kunst is en wat het kan.
Zintuigspiegel gericht op het abstracte landschap.
Ik wil tenslotte Houellebecq bedanken voor de meest vermakelijke lectuur van dit semester en hem becomplimenteren om zijn rijke inzichten die hij wist op te slaan in de meest verhelderende teksten; in een duidelijk verstaanbare taal. Dit geheel kan ook nog eens niet serieus genomen worden, zodat hem al helemaal niets meer te verwijten valt —ook al is het ook een boodschap van hoop voor de vastzittende, worstelende dichter.
Een samenwerking met Iggy Pop voor een (aan het essay) gelijknamige documentaire is in mijn ogen niets anders dan een terechte bekroning van zijn werk.
Houellebecq is, onbedoeld, toch de waardevolste auteur voor mijn blog geworden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten