De kunstenaar riep de hemel uit tot zijn kunstwerk. De titel? 37.
Hij sloeg de wereld met verstomming toen hij in alle kranten, tijdschriften, radiouitzendingen en televisiejournaals kalmpjes aankondigde dat hij had besloten 37. op een kunstveiling te verkopen. In een walm van wierook en in een robijnrood gewaad verscheen hij op interviews. Op zijn gezicht waren verschillende ingewikkelde patronen geverfd en in zijn beide wangen had hij piercings. Met een zachte, ongelooflijke lage stem beantwoordde hij afwezig de vragen van de interviewers, alsof hij ondertussen bezig was in een hogere realiteit nieuwe kosmische verbanden te ontrafelen. Maar af en toe sloeg hij zijn ogen op en keek hij recht in de camera en die ogen; ze waren zwarter dan zwart en menige kijker kreeg het gevoel dat hij in het zwart verdronk, zoals een eenzame weerballon in het oog van de orkaan wordt weggezogen en volledige tot niets vergaat; of zoals een draaikolk in een kolkende rivier een stuk drijfhout wegzuigt en pas tientallen meters verder weer naar boven laat komen. Zo voelden de mensen zich die in de ogen van de kunstenaar keken en op dat moment geloofden ze hem. Ze voelden dat hij in staat was om zoiets onbevattelijke als de hemel tot de zijne te maken. Met zijn filosofische zegswijzen en spirituele stellingen kon hij ook de meer kritische geesten wat op afstand houden. Enkel in bepaalde kringen was er een hevige weerstand.
Vele kunstenaars uitten namelijk kritiek op hem, maar ze konden hem niet meer raken; ze zaten vast in hun kleine atelier of konden enkel wat uitvliegen tegen passanten in hun gallerijtjes.
Ook sommige kunsthandelaars keurden af wat hij deed. Als hij nota bene de hemel kon verkopen, wat zat er dan voor hen in? Zij, die in feite bepaalden of een kunstenaar nu wel of geen succes had, zouden toch niet meer au sérieux worden genomen als ze handelden in hemel, de maan of andere belachelijke zaken.
Ook de filosofen waren verontwaardigd. Kwaad schreven ze op hun blogs, columns en dergelijke hoe 37. een nieuwe, duistere fase ging inluiden in het kunsthistorisch besef van de mensheid.
Maar temidden van de kunstenaars gingen de meest begerige van hen nadenken en kwamen tot de conclusie dat het nog niet zo’n gek idee was. Als Malevitsj wit op wit kon slijten bij de kunsthandelaars en Yves Klein een ruimte kon uitroepen tot kunst, zouden zij toch ook wel, mits het in acht nemen van bepaalde redeneringen en regels, zulke zaken kunnen nadoen?
Bij de kunsthandelaars, kwamen de meest op geld beluste mannen in het donker samen. Ze zagen wel het potentieel in van een nieuwe kunstrevolutie, waarin doormiddel van smoezen, droombeelden en ingewikkelde drogreden men zich van alles en nog wat kon toe-eigenen. Het was vuil spel, dat is waar, maar vuil spel verdient dan ook bijzonder goed.
De meest aandachtsgeile filosofen besloten om zich toch in de controverse te storten en juichten luidkeels de ideeën van de kunstenaar toe en kregen zelf eindelijk de interviews en algemene media-aandacht waarvan ze altijd al hadden gedroomd.
Op een druilerige dinsdagochtend klonk de benepen stem van de veilingmeester door de micro en kondigde aan dat 37. officieel was verkocht aan de heer Lloyd, een steenrijke bankier voor de som van 218,46 miljoen dollar. Hij was nu de trotse bezitter van de hemel. Hij lijstte het certificaat van aankoop in en keek dromerig naar de grijze wolken. Daarna liet hij een volledig glazen huis bouwen, zodat hij zijn kunstwerk voortduren kon bewonderen.
Buiten, in de snelle wereld van tegenwoordig, bleef het rustig doorstormen. Op de sociale media ontstond steeds meer een verzuiling van de voor- en tegenstanders van het bestaan van 37. en steeds meer mensen bemoeiden zich met de problematiek. Het debat laaide hemelhoog op toen mijnheer Lloyd een vliegtuigmaatschappij aanklaagde voor het schenden van zijn bezit —een vliegtuig was boven zijn huis gevlogen— en won tegen alle verwachtingen in de rechtszaak. Daarna grepen de overheden in en werd het debat naar een nationaal niveau getrokken. Moest men zulke kunst verbieden, of moest er een wet komen op het dematerialiseren van het statuut van kunst, die alleen gold voor de kunst die niet door de kunstenaar zelf was gecreëerd? Op het moment dat de regeringen licht geïrriteerd besloten een referendum te organiseren om deze vraag voor te leggen aan het volk (bepaalde collectieven van kunstenaars, kunsthandelaars en filosofen waren tegen dit wetsvoorstel in gegaan), kondigde de tweeënveertigjarige kunstenaar Niels Oberskøld aan dat hij het werk Water, Earth and Slight Modesty naar een kunstveiling ging brengen. Het betrof de fjord en aanliggende landtong die vanuit zijn slaapkamer waren te zien in het kleine Noorse dorpje Kåfjords. Daarmee kan gezegd worden dat het hek van de dam was. De media speelde handig in op het onderwerp van controverse dat al maandenlang voor enorme kijkcijfers en algemene aandacht zorgde. Al snel volgde Mohammed Ib’Quali Oberskøld op met الموت للوطن الام (hij riep de Sahara uit tot zijn kunstwerk), die zelf werd nageaapt door Léon Dumarché die zijn vrouw tot kunst uitriep. Geen mens die toegang had tot de nodige internetconnecties kreeg genoeg van het debat en iedereen had wel een mening te verkondigen, want iedereen had wel ergens kunst liggen. Een trotse vader bracht de tekeningen van zijn vierjarige dochter naar de kunstbeurs en een roekeloze zwerver maakte aanspraak op de volledige kluisinhoud van een bank in zijn stad. Het staatshoofd van Soedan riep het naburige Centrale Afrikaanse Republiek uit tot zijn kunstwerk en viel het prompt binnen en ontketende zo het meest bloedige conflict van de voorbije decennia. De westerse regeringen zaten met de handen in het haar, want het debat werd gekaapt door allerhande opportunistische groeperingen die onder mom van “vrije kunst” op allerlei zaken aanspraak maakten. De Chinese techgiganten verkochten hun waar onder het statuut van kunst en konden zo de strenge invoerrechten van westerse landen omzeilen. Ook een deel van de zuidpool, ondergronds aanwezige aardolie incluis, werd geclaimd door Chili, dat wel geïnteresseerd was in het worden van de machtigste speler in de oliewereld.
En de kunstenaar? Hij werd na drie weken stilte in zijn appartement gevonden, omdat het lijkvocht door de vloer in keuken van de onderburen was beland. Zijn opgezwollen lichaam hing nog steeds aan de keurig geknoopte strop en de rechercheur kon op zijn gelaat duidelijk een grimas van uiterste teleurstelling en desillusie vaststellen. Door de ramen zag de rechercheur tegelijkertijd de enorme massa mensen die op straat kwam om te betogen "tegen kunst en kunstenaars in het algemeen”. In de meeste steden werd die nacht verlicht door de talrijke brandende musea en de grote schilderijverbrandingen die overal plaatsvonden. Het Louvre, het Guggenheimmuseum en consorten werden met de grond gelijk gemaakt door een woedende massa. Een waterig zonnetje belichtte de volgende ochtend het rokende puin van het huis van mijnheer Lloyd.
De eerste ministers, dictators en presidenten haalden in hun kantoren opgelucht adem en durfden eindelijk weer “nee” te zeggen.